Zwerfstenen, kei-interessant

Een tijdje geleden schreef ik over de kei op het Dorpsplein in Riel. Kort nadien tipte Jeroen Klerks van de gemeente me: zijn broer Koen is geoloog en weet alles, nou in ieder geval heel veel, van keien. ‘Hij zou je wat kunnen vertellen over de zwerfstenen in Midden-Brabant’. Nou, ik was meteen geïnteresseerd, want een beetje weet ik wel over zwerfstenen - (bijvoorbeeld: de grootste zwerfsteen in Nederland werd gevonden in het Friese plaatsje Rottum; dit is een joekel van 44 ton, maar hij was ooit veel groter en zwaarder; in de negentiende eeuw heeft iemand geprobeerd hem met dynamiet op te blazen) – maar de zwerfstenen in onze contreien zijn nog maar weinig bestudeerd, en ik weet er daarom ook niet zo heel veel van. (Uit de werken van Van Kooten: ‘Ik ken de hele Wereldgeschiedenis uit mijn hoofd, maar dit terzijde. En ik ken de hele Aardrijkskunde van de hele wereld uit mijn hoofd, maar daar zult u mij niet over horen.’) Ik leg mijn oor daarom graag te luisteren bij Koen.

door Norbert de Vries

IJstijd

Wat we al leerden op de basisschool: die grote zwerfstenen zijn 200.000 jaar geleden uit Scandinavië hierheen gesleept door het landijs. Het ijs smolt uiteindelijk, en de stenen bleven liggen. Mooi materiaal voor hunebedden bijvoorbeeld. Of als monument voor een belangrijke veldslag als die bij Wams in 1345. Dat landijs dus. Ik citeer uit Wikipedia: ‘De landijsbedekking had zijn zuidelijke grens tot aan de lijn Haarlem, Utrecht, Nijmegen. Ten zuiden van deze lijn komen geen zwerfstenen in de natuur meer voor. In België worden zodoende geen zwerfstenen aangetroffen, aangezien het in de recente geologische geschiedenis niet door landijs bedekt is geweest.’ Een waarschuwend woord van Koen: vertrouw nooit blindelings op Wikipedia; dat artikel in Wikipedia is niet gebaseerd op relevante bronnen voor de Nederlandse situatie

Nou, mooi is dat. Maar al zijn onze keien niet van het reuzenformaat als die van Amersfoort, Hilversum of Ede, we hebben hier wel degelijk zwerfstenen! Niet achtergelaten door het landijs, maar gebracht door de rivieren. De loop van de Maas en de Rijn was in die tijd niet zo gemakkelijk te onderscheiden als vandaag. Koen noemt het ‘een vlechtend rivierensysteem’. Allemaal stromende armen en zijarmen, een wirwar, voortdurend aan verandering onderhevig.

Enfin, ik wil de lezer niet vermoeien met geologische tijdperken als het Oligoceen en Pleistoceen, noch met de formaties van Beegden, Sterksel en Boxtel, noch met fluviatiele afzettingen en allerlei tektonische zones (Roerdalslenk, Peelrandbreuk, Feldbissbreuk), en liever maar meteen ter zake komen.

Zwerfstenen in Midden-Brabant

Koen Klerks schrijft over ‘onze zwerfstenen’: ‘Van de stenen in Brabant ontbreekt een grondige analyse, een enkele uitzondering daargelaten.’ En dat zit Koen duidelijk dwars. Hij wijst op het bestaan van genoeg theorieën en hypothesen (‘Elke tien jaar wel een nieuwe’), maar het is de hoogste tijd, dat er eindelijk eens gedegen, wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan. De Rielse stenen bestaan vooral uit grijze kwartsiet, en het is zeer wel mogelijk dat hun herkomst te vinden is in de Eifel, Ardennen of Vogezen, maar het blijft allemaal speculatie en ongedocumenteerde interpretatie. Het is niet met afdoende zekerheid, wetenschappelijk vastgesteld of die stenen daar inderdaad vandaan komen, en hoe ze hier terecht zijn gekomen.

Wat is de huidige theorie omtrent de Rielse keien?

Koen formuleert die als volgt: ‘Tijdens de drie ijstijden die geheerst hebben sinds en tijdens het ontstaan van de Formatie van Sterksel, heersten ook in de stroomgebieden van de Maas en Rijn zeer koude omstandigheden. Hierbij is het denkbaar dat de rivieren tot aan de bodem periodiek bevroren. Enkele honderden kilometers stroomopwaarts bevinden zich in en rond de rivierbedding van de Rijn en Maas soortgelijke stenen zoals die zijn aangetroffen in de omgeving van Riel en de rest van West-Brabant. Indien het ijs een dergelijke steen inkapselt is het mogelijk dat de steen in een brok ijs enige afstand stroomafwaarts wordt getransporteerd. Het soortelijk gewicht van de steen is door het ijs ten opzichte van het omringende water verlaagd. Dit proces kan zich gedurende de omstreeks 2 miljoen jaar sinds het begin van de vorming van de Formatie van Sterksel vaak herhaald hebben. Daarmee is er ruim genoeg tijd en mogelijkheid om met dit proces grote stenen tot in Brabant te krijgen, ook tot in de top van de Formatie van Sterksel.’

Interessant, Koen, en verrassend. Dat betekent dus, dat toen de eerste moderne mensen in de Steentijd zich vestigden in Riel, die Rielse stenen hun definitieve bestemming al gevonden hadden, slechts wachtend op de ontwikkeling van mens en techniek om ze uit de grond te trekken?

‘Ja’, antwoordt Koen, ‘maar ik zag graag, dat er eens een gedegen lithologische of kristallijne analyse van deze stenen en mogelijke herkomstgebieden werd gemaakt.’

‘Volkomen juist, Koen, en uit naam van alle Rielenaren zeg ik: laat dat onderzoek maar snel verricht worden. Riel brandt van nieuwsgierigheid!’