Tekst van de Columnade door Kees van Bohemen

We hadden ons heilig voorgenomen op 5 mei de vlag buiten te hangen. Een vaal exemplaar want ongeveer zo oud als we getrouwd zijn. Ik hoor u al denken, maar daarmee zeg ik niets over de kwaliteit van onze verbintenis. Ik stap op ons balkonnetje en buig me over de rand om de stok in de houder te planten. Ik hoor tot mijn schrik dat de sleutel van de deur achter me wordt omgedraaid. Ik hoor een vette grijnslach en zie mijn vrouw. Ze staat als een klein kind te springen, intens verheugd over de poets die ze me gebakken heeft. Ik trek de smoel van een chimpansee en lach. Zo van: grappig hoor!! Na vijf minuten mag ik weer binnen. Maar ik dacht: wat als ze hard was weggerend en pesterig de sleutel binnen mijn gezichtsveld had gelegd? Afijn. Het was buiten niet te koud. De eerste tijd had ik vanaf mijn koninklijke loge nog vrolijk naar fietsende of wandelende passanten kunnen zwaaien. Ik had de schijn op kunnen houden door net te doen of ik aan het klussen was, de bakstenen aaien of zo iets. Als ik daarmee klaar was zou ik ernstig gaan nadenken hoe te ontsnappen uit mijn weinig benijdenswaardige positie. Ik kreeg het fris met zonder jas. Hmmm, een regenpijp was niet binnen bereik. Ik lachte aanvankelijk wel als een aap maar ben het niet (meer) met 73 jaar oude ledematen. Vluchten of vechten hoefde ik niet, geen sprake van levensbedreiging. Mijn hersens moesten het gaan oplossen. Eerst maar tijd kopen, mijn vrouw negeren, niet beginnen te bonzen en te roepen want dan zou het alleen maar langer duren eer ik uit mijn cel verlost werd. Ik dacht: zou smeken en jammeren helpen? Het beloven van een mooie bos bloemen of een zoen. Oooh nee! Haar optreden nog belonen ook? Dat gaat over de grenzen van mijn nederigheid. Ik ging zitten, trok mijn knieën op en sloeg mijn armen erom heen. Ik begon na te denken over de zin van het leven en zo. De filosoof in mij werd wakker, alsof ik als kluizenaar in de woestijn helemaal tot mijn sobere zelf ging komen. Een luchtspiegeling, want het duurt volgens de verhalen toch zeker 40 dagen voor je zover bent. Die tijd zag ik niet voor me, want allang uitgedroogd en (makkelijk) opgeveegd van mijn balkonnetje. Ik kreeg allerlei nare gedachten. Heb ik, toen we verliefd waren, iets in het karakter van mijn vrouw over het hoofd gezien? Ik richtte me zuchtend op, zag plots de verlossing uit mijn benarde positie. Mijn medemens! Wachten tot ik een van mijn buren zag, een ladder tegen het balkon en hoppa. Bevrijd! Met een grote grijns zou ik aan de voordeur van mijn eigen huis bellen. En dán dat gezicht!