Buurtbussen zorgen ervoor dat dorpen in de regio al tientallen jaren bereikbaar zijn, maar de provincie Brabant kijkt inmiddels ook naar alternatieven. Met de komst van nieuwe vormen van openbaar vervoer — op verzoek, met apps — wordt het lokale openbaar vervoer er niet per se toegankelijker op. Journalist Rens van de Plas maakte een rondgang door Midden-Brabant en schreef er voor de weekbladen van uitgeverij E.M. de Jong dit artikel over.

Door Rens van de Plas

‘Cromvoirt, bij de kerk, hè?’

‘Ja, bij de kerk. Bedankt, hè. Die andere bus was al zo vroeg, ik dacht: verdorie, het zal toch niet dat het busje naar Cromvoirt al weg is?’

Om de haverklap maken reizigers van buurtbus 239 een praatje met chauffeur René van den Elsen. Of, wel zo toepasselijk: ze ‘buurten’ met hem. Een oudere vrouw die in Helvoirt is opgestapt gaat naar huis, in het kleinere Cromvoirt. Ze heeft een boodschappentrolley bij en draagt een bril met donkere glazen. ”Het zijn meestal de ouderen die een gesprek beginnen. Veel mensen die in mijn eigen dorp opstappen, ken ik ook. En ik weet vaak al wel waar ze naartoe moeten,” zegt René.

Niet laten wachten

De buurtbus rijdt van station Oisterwijk via de dorpen Udenhout, Biezenmortel, Helvoirt en Cromvoirt naar het station in Den Bosch en weer terug. Tachtig reizigers per dag zijn op deze bus, zeker op regenachtige dagen, heel gebruikelijk. Maar zelfs in dichtbevolkt Brabant zijn er in sommige dorpen, zoals Biezenmortel, Cromvoirt en Esch, naast de buurtbus geen andere vormen van openbaar vervoer. Het autobezit is in die dorpen noodgedwongen hoog; de buurtbus gaat tenslotte maar één keer per uur, niet in de avonduren en vaak niet in het weekend.

Haltes op het platteland die te weinig instappers hebben, worden uit de dienstregeling gehaald. In onder meer Biezenmortel, Udenhout, Oisterwijk en Loon op Zand verdwenen de afgelopen jaren buurtbushaltes: minstens elf in totaal, zo blijkt uit cijfers van de provincie, die verantwoordelijk is voor het streekvervoer. ”Er zijn in die kernen nog genoeg andere bushaltes aanwezig’, zegt een woordvoerder. ‘En op andere plekken zijn er weer drie haltes bij gekomen.”

Steeds verder achteruit

Het is een vicieuze cirkel: waar er weinig reizigers zijn, gaan buurtbussen rijden en waar eenmaal buurtbussen rijden, stappen er nog minder reizigers in. En waar dorpen slecht bereikbaar zijn, komt ook de klad in andere vormen van initiatief. Jongeren in afgelegen gebieden kiezen een andere studie dan hun voorkeur heeft omdat ze er met het openbaar vervoer niet kunnen komen. Een beperkte bereikbaarheid is voor geen enkel dorp voordelig.

”Ik rijd tegenwoordig nog best eens met het busje mee,” zegt de oudere vrouw die bij René in de bus zit. ”Maar je kunt tegenwoordig maar beter in Helvoirt wonen. Cromvoirt gaat steeds verder achteruit. De Coop is net dicht, normaliter ging je expres met de rollator naar de supermarkt om een praatje te maken. Nu komt mijn zoon uit Tilburg me halen en gaat hij met mij boodschappen doen. Het wordt er hier toch echt niet beter op voor de oudere mensen. Bedankt hè, chauffeur.”

Experiment

De provincie experimenteert nu met een nieuwe vorm van openbaar vervoer om dorpen bereikbaar te houden: de zogenaamde flextaxi. Telefonisch of via een app kunnen reizigers in kleine dorpen een taxi boeken tegen het ov-tarief. Dat moet wel een uur van tevoren gebeurd zijn. De flextaxi rijdt in Brabant onder de noemer ‘Bravoflex’.

Gedeputeerde Stijn Smeulders denkt dat het vraaggerichte vervoer op termijn belangrijk gaat zijn voor Brabanders. ”We willen geen bussen laten rijden waar niemand in zit,” zegt hij. ”Met de flextaxi zijn sommige dorpen die voorheen geen bushalte hadden, nu wel zijn aangesloten op het ov-systeem. Ik denk echt dat het voor de Brabander in het buitengebied fijner is om een ov-dienst op aanvraag te hebben dan helemaal niks. In dorpen met weinig reizigers kunnen we mensen nu een mooie reis op maat aanbieden.”

In De Moer is in september als pilot een flextaxihalte geplaatst, nadat het dorp het lang zonder openbaar vervoer te stellen heeft gehad. Het haltebordje is niet veel groter dan een notitieboekje en op twee meter hoogte op een lantaarnpaal geschroefd. ”In het begin vroegen mensen aan mij wat dat bordje was. Toen zei ik dat daar de bushalte kwam. Maar dit ís dus de halte?,” klinkt het in het enige café van het dorp.

Een half jaar na het begin van de pilot is de bus in De Moer ”rond de vijf keer” gebruikt. ”Ik denk dat de meeste Moerenaren op eigen vervoer zijn aangewezen omdat er al jaren niks is. Iedereen gaat met de fiets of met de auto,” zegt Jill de Bie van belangengroep Moers Belang. ”Er is misschien ook te weinig over gecommuniceerd.”

Maar twee locaties

Wat ook niet helpt, is dat de flextaxi maar naar twee locaties rijdt. Reizigers kunnen van De Moer bijvoorbeeld alleen naar Dongen of Loon op Zand. Op sommige flextaxihaltes kunnen reizigers überhaupt maar één andere bestemming kiezen. ”Dat is natuurlijk ook niet optimaal. Het is niet zo dat de taxi je naar je eindbestemming brengt. Je kan er niet zomaar mee naar een willekeurig ander dorp voor een boodschapje.”

Uit experimenten die met Bravoflex zijn gedaan, blijkt dat het aantal reizigers op bepaalde lijnen met 75 procent afneemt als ze worden gereden door een flextaxi. Desondanks blijven provincies ermee experimenteren. ”Maar het feit dat je als overheid iets aanbiedt, betekent natuurlijk niet dat een potentiële reiziger daar ook gebruik van gaat maken,” zegt Paul van de Coevering. Hij is lector Urban Mobility Planning aan de Breda University of Applied Sciences. ”Veel reizigers zien bij ‘openbaar vervoer’ nog een bus voor zich en daar komt nu een compleet ander product voor in de plaats. Dat brengt mensen aan het twijfelen.”

Een one-size-fits-all-oplossing voor het streekvervoer, lijkt er, ook na alle experimenten, niet te zijn. En tot de flextaxi’s op grote schaal over het platteland gaan rijden, blijven de buurtbussen voor het platteland het hoogst haalbare. ”Als overheid organiseren we inderdaad andere voorzieningen voor grote steden dan voor kleine dorpen,” aldus de gedeputeerde.

Dit verhaal is mede tot stand gekomen met steun van het Tilburgs Mediafonds.